Een warme periode…

…of niet
In de tijd van Hildegard von Bingen kantelde de temperatuur in vergelijking met de periode daarvoor en begon een lange tijd van relatieve opwarming. In historisch jargon wordt de periode tussen 950 en 1250 het middeleeuwse klimaatopticum (of middeleeuwse warmteperiode) genoemd.
Over het klimaatopticum verschillen historici van mening. Volgens sommigen was er alleen sprake van een warmere periode op het noordelijk halfrond. Volgens anderen was het wereldwijd zo. Het is echter moeilijk om hier een definitief antwoord op te geven, omdat men pas in de 19de eeuw het weer en het klimaat begon bij te houden en te registreren.

Dynamische tijd
Om iets zinnigs te kunnen zeggen over de weersomstandigheden in de eeuwen voor de 19de eeuw baseren onderzoekers zich tegenwoordig niet alleen op historische documenten, maar ook op bijvoorbeeld de jaarringen in boomstammen, ijskernen en afzettingen in meren en rivieren.
Zo is er inmiddels wetenschappelijk bewijs voor grote en goede oogsten in het Europa van de hoge middeleeuwen (tussen 1000 en 1300). Dit bewijs duidt op milde winters en lange zomers.
In de periode tussen 1100 en 1200 nam ook de bevolking in Europa toe. Je zou de groei gerust spectaculair kunnen noemen: van 35 miljoen rond het jaar 1000 tot 80 miljoen halverwege de veertiende eeuw. Het was een dynamische tijd waarin de welvaart in Europa toenam, de steden groeiden en bloeiden wat weer leidde tot onder meer de bouw van talrijke Romaanse en later Gotische kerken en kloosters.

Wijnbouw in Nederland
Het interessantste bewijs voor een warmer klimaat is misschien wel dat in deze periode de wijnproductie in Nederland redelijk succesvol was. Tegenwoordig is wijnbouw in Nederland ook wel mogelijk, maar dan op veel kleinere schaal.
Een goede wijnoogst vereist een flink aantal zonuren, warmte en weinig regen in de zomer en een late start van de vorst. Aan al deze voorwaarden voldeed de ‘middeleeuwse warme periode’.
Er werden in die tijd zelfs druiven geteeld in Scandinavië en uit Engeland geïmporteerd naar Europa.

Bruidsschat
De zachte winters en de langere zomers zorgden ook voor een betere graanopbrengst, meer weidegronden waardoor de veestapel toenam en dus uitstekende wijnoogsten. Hildegards klooster op de Rupertsberg profiteerde hier ook van. Dankzij de rijke nonnen met hun grote ‘bruidsschatten’ beschikte het klooster over veel grond en de opbrengst kon Hildegard goed gebruiken voor uitbreiding van de Rupertberg en bouw van een tweede klooster in Eibingen aan de overkant van de Rijn.

Skiënde nonnen zullen inde tijd van Hildegard wel een zeldzaamheid geweest zijn. En mocht zich toch een strenge winter hebben voorgedaan dan was er voldoende bos voor houtkamp om bepaalde ruimtes van het klooster aangenaam te verwarmen.